Het komt wel goed met ons (toch?)

 

 Als je vertrouwen hebt, hoef je niet de hele trap te zien om de eerste stap te zetten.

Martin Luther King

 

Een kinderwens heb je samen, dat wat je aanspreekt in het ouderschap is verschillend. Als ik met mensen praat over het hoe en waarom, het toekomstbeeld wat ze erbij hebben, vertellen ze verschillende dingen. Van het doorgeven van de genen tot samen sporten, of een gezinsleven willen met veel gezelligheid en reuring. Als dat toekomstbeeld misschien niet uit gaat komen, dan is het uitgangspunt dat je dat samen moet verwerken – maar dat kan je niet anders doen dan op je eigen manier.

 

Worstelend met een nog niet uitgekomen kinderwens komen koppels zichzelf en elkaar tegen door hun verschillende behoeften. Dat is niet altijd gemakkelijk. De een vermijdt in moeilijke periodes het contact met de buitenwereld, de ander zoekt juist afleiding in sociale contacten.  Jij ziet nog geen aanleiding om te wanhopen maar je partner houdt duidelijk al rekening met het ergste scenario, om als het ware al voorbereid te zijn op het verdriet. ‘Het komt wel goed met ons’ zegt je man. ‘Ons probleem is nu juist dat we dat niet weten’ denk je, bewust niet hardop. Zwevend tussen hoop en wanhoop probeer je allebei vertrouwen te hebben in de toekomst, die nog volstrekt onduidelijk is en die je helemaal niet gewild had. Hoe ga je dat doen? De koppels die dit goed te boven komen zijn degenen die erop vertrouwen dat de partner dat op de eigen manier doet, maar toch de verbondenheid weet te behouden. Dat kost moed, want voor vertrouwen moet je bereid zijn de ander nodig te hebben.

 

Hoe wij omgaan met emoties (affectregulatie) wordt bepaald door wie wij zijn. Natuurlijk speelt de ontwikkeling van ons brein – en dus de genen – daarbij een rol. Die ontwikkeling wordt weer bepaald door onze omgeving, onze relaties met belangrijke anderen zoals de eerste verzorgers. De eerste interacties, hoe er is ingespeeld op onze behoeften, de sensitiviteit van ouders, is bepalend voor hoe we de wereld zien.

 

Dit beginsel heeft geleid tot de eerste theorieën over hechting (Bolwlby, 1969). Veilige hechting ontwikkelt zich als ouders sensitief en responsief reageren op de behoeften van het kind en vormt de basis voor stabiel en emotioneel cognitief functioneren in het volwassen leven (De Waal, 2002). Andersom kan het omgaan met emoties problematisch worden als deze hechting onvoldoende of onveilig tot stand is gekomen. Ik vind het als therapeut altijd weer verbazingwekkend hoe sterk de menselijke psyche dan is in het ontwikkelen van precies dat overlevingsmechanisme dat nodig is. Het gekwetste kind dat eigenlijk nooit wist hoe ouders zouden reageren op een behoefte, zal steeds vermijden dat ze hulp van een ander nodig heeft, al voelt ze zich van binnen verloren. Zo houdt de volwassene het schip drijvend op eigen kracht. Wie stabiele en voorspelbare verzorgers had, zal in het algemeen met meer vertrouwen de wereld tegemoet treden.

 

Binnen relaties zijn deze copingstrategieën goed te onderscheiden. Koppels kunnen erg verschillende behoeften hebben bij het verwerken van alle onzekerheden en emoties rondom de kinderwens. Het ontwikkelen en in stand houden van de onderlinge hechtingsrelatie is dan extra belangrijk, maar ook extra moeilijk als een van de partners, of allebei, er eigen strategieën op nahoudt. Niet iedereen is zich daarvan bewust of herkent dit in de partner. Zo kan het gebeuren dat de een er niet over wil vertellen aan de familie en de ander wel. Gesprekken gaan er dan nogal eens om, de ander te overtuigen zodat die het op jouw manier gaat doen. Het bespreken van de behoefte van de ander blijft dan achterwege, waarna de overlevingsstrategie volgt: ‘Ik trek me terug want je hoort me niet’, of ‘ik doe gewoon wat voor mij nodig is want je ziet me niet’.

 

Om open te staan voor elkaars emoties en behoeften, om echt voor elkaar te zorgen, is het ook letterlijk nodig om de ander te zien en jezelf te laten zien. Dat gaat niet tussen de soep en de aardappelen door. Het is ook lastig te plannen. In gesprekken met koppels merk ik soms dat ze het gemakkelijker vinden om een afspraak met mij te maken dan met elkaar. Daar zijn allerlei redenen voor, die vooral neerkomen op ‘we hebben het zo druk’ en soms ‘ik moet het toch zelf doen, ik wil hem of haar niet extra belasten’.

 

Meestal zegt dat iets over de mate van onderlinge verbondenheid. Werken aan verbinding betekent de kans dat je behoefte niet vervuld wordt, en dat je je afgewezen voelt. Hoe voorkom je dat? Juist, door er niet aan te beginnen. Zo kan jouw, tot nu toe prima geschikte, manier van pijn vermijden nu tegen je gaan werken.

 

Successen uit het verleden brengen geen garanties voor de toekomst. Zoek uit wat voor jullie werkt in het hier en nu, en doe daar steeds meer van. Samen tijd doorbrengen is een eerste vereiste om het gesprek op gang te brengen. Laten merken wat je bezighoudt, waar je echt behoefte aan hebt, laat de relatie weer stromen. Soms kan een afspraak met een therapeut daar een goed hulpmiddel bij zijn.

 

Wilma Potze, november 2002

 

 

Bowlby, J. (1969). Attachment and loss, Vol. 1. New York: Basic Books.

De Waal, J. (2002) In den beginne was er hechting…Tijdschrift voor psychotherapie 28, 181-191.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *