Opinie: Soms valt een appel uit een perenboom

Dit artikel over de discussie in Belgie over anonimiteit bij (eicel-) donatie ontlokte me op facebook de verzuchting dat ik er weleens op zou willen reageren. Veerle Laureyns, vriendin en ervaringsdeskundige, mede-eigenaar van www.eicelacceptatie.be, daagde me vervolgens uit. En dan kan ik natuurlijk geen nee zeggen. Om het debat scherp te houden mag je stelling nemen. Waarbij ik me ervan bewust ben dat ik vanuit een andere hoek kijk: als Nederlander en als professional.

Een Belgisch donorkind heeft haar donorvader teruggevonden via een Nederlandse databank, waar ze zich allebei hadden ingeschreven. Het is een nieuwsbericht dat sommigen hoop geeft, maar bij anderen onrust verwekt. Ondertussen stromen de wachtzalen van ivf-artsen vol met

Of ik wist wanneer de wet op donatie in ons land verandert. Vrienden van een collega willen een beroep doen op spermadonatie en willen absoluut met een anonieme donor werken. De vraag die zich opdrong: moeten ze zich haasten?

Hangt van de Kamer van Volksvertegenwoordigers af. Vorig jaar hielden politici daar hoorzittingen over de vraag of de ­anonimiteit van donoren opgeheven moet worden.

De meningen lopen sterk uiteen. Wie vooral kijkt vanuit het oogpunt van de kinderen, pleit voor een grotere openheid en trans­parantie. Wie vooral met ouders werkt, pleit voor een status quo of voor verregaande keuzemogelijkheden. Politiek is de knoop nog niet doorgehakt.

‘Feit is dat mijn wachtzaal sinds die tijd ­almaar voller stroomt. Wensouders willen nog snel een beroep doen op anoniem ­donormateriaal, voor het te laat is’, zegt ­Peter Platteau. Hij heeft in de rand rond Brussel een privépraktijk voor medisch ­geassisteerde voortplanting. ‘Wij worden overspoeld met aanvragen’, zegt hij.

Wensouders willen op het laatste moment een kind van een anonieme donor, alsof de aanbieding binnenkort afloopt en zij hun voordeel nog willen doen. Alleen gaat het hier niet om de prijsknaller, maar om een kind, dat later een persoon wordt. Een kind dat, als alles goed gaat, zelfstandig gaat nadenken en eigen vragen stelt, daarbij levend in een andere tijd dan wij.

Als we terugkijken kunnen we daar het bewijs vinden: steeds meer kinderen, nu volwassenen, hebben in de loop der jaren aangedrongen op openheid. Conflicten ontstaat daarbij vaker door gebrek daaraan dan door medewerking van ouders. De relatie met je kind staat of valt met die openheid, is wel gebleken: Als jouw kind vragen heeft, kun je daar het best een antwoord op hebben. Heeft het kind geen vragen? Ook dan schaadt dit de relatie met ouders niet.

Naar Spanje

‘De mensen zijn bang dat ze anders over twee maanden naar Spanje moeten. Ze denken dat er, als de anonimiteit wordt opgeheven, geen donoren meer zullen zijn.’

Een terechte vrees, denkt Platteau: ‘Ik heb het nagetrokken bij mijn eiceldonoren. ­Negen op de tien zeggen dat ze dan geen donor meer willen zijn. Zelf ben ik voorstander van een systeem waarin ouders kunnen kiezen: een anonieme of een gekende donor. Zo was het vroeger. Ik heb nooit begrepen waarom ze de klok teruggedraaid hebben.’

Patteau heeft onderzoek gedaan door vragen te stellen aan eiceldonoren. Dat is natuurlijk amper serieus te nemen als wetenschappelijk onderbouwd. Dat wetenschappelijk onderzoek zou wel hard nodig zijn om nu eens echt uit te zoeken wat we vinden van openheid en welke effecten een wetswijziging zou kunnen hebben. Of hoe we een tekort aan eicellen kunnen voorkomen door de donoren in hun (overige) wensen tegemoet te komen. Daarnaast zou een tekort aan donoreicellen zeer waarschijnlijk leiden tot meer donaties door bekenden van de wensouders, zoals ik in mijn praktijk zie gebeuren. Dat geeft weer andere dilemma’s, andere dynamiek, maar is in mijn ogen niet beslist negatief. Zeker niet voor het kind. Niet alle veranderingen zijn een kwaad.

Platteau heeft nooit begrepen waarom ze ‘de klok teruggedraaid hebben’. Gezien zijn betoog begrijp ik dit niet goed, want ik krijg de indruk dat hij juist de vooruitgang niet graag ziet. Hij zou liefst een systeem hebben waarbij ouders kunnen kiezen tussen een gekende en een onbekende donor. Daarmee een systeem van ongelijkheid creërend waarbij het ene kind wel zijn afstamming kan achterhalen en het andere niet.

Gisteren in de krant: een opiniestuk van een volwassen donorkind die via een ­Nederlandse databank haar donorvader heeft teruggevonden. Platteau heeft het ­gelezen: ‘Mooi verhaal. Ik ben het ermee eens dat we dat in een ideale wereld in alle openheid zouden doen. Ook in dat verhaal lees ik dat de vrouw in kwestie pas op haar 21ste vernam dat haar sociale vader niet haar verwekker was. Dat is om moeilijk­heden vragen. Ik druk er bij mijn patiënten op dat ze de ontstaansgeschiedenis van hun kind niet mogen verzwijgen. Beter is om daar van jongs af eerlijk in te zijn.’

In een ideale wereld zouden we alles in openheid doen. Omdat deze wereld niet ideaal is hebben we, als we Platteau mogen geloven, deze verplichting niet. Het is wel beter om kinderen al jong voor te lichten.

Maar ook als kinderen van kleins af aan zijn voorgelicht, hebben velen van hen de behoefte om op een dag in contact te komen met hun donor. Deze behoefte hangt niet naadloos samen met het al dan niet voorlichten en op welke leeftijd. Platteau doet het voorkomen alsof er geen probleem is als je het kind voorlicht en dan alles in orde zal zijn. In orde voor wie?

Hoop en angst

Het nieuws, van de match tussen donorkind en donorvader, geeft hoop aan andere donorkinderen, maar verwekt onrust bij ouders van donorkinderen, zegt ook Veerle Provoost, docent empirische bio-ethiek aan de vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap van de UGent. ‘Laatst nog, na een lezing. Een vrouw in de zaal nam het woord en stelde zich voor als ouder van twee donorkinderen. Haar man zat naast haar te huilen op zijn stoel. Toen stond ook hij op en zei: “Als ik alles hoor en lees in de media, lijkt het alsof wij onze ­kinderen iets belangrijks hebben ontzegd, omdat wij met een anonieme donor hebben gewerkt. Zelf hebben wij dat gevoel niet. Wij als gezin, en de band met onze kinderen, zijn het belangrijkste. Toch stellen we onszelf nu ter discussie.’

De band met de kinderen is het belangrijkste, daar ben ik het helemaal mee eens. Deze ouders hebben geluk, lijkt het, omdat de band goed is. Het is wel zo dat de kinderen van deze ouders niet gehoord zijn. Wat vinden zij ervan? Hadden zij misschien toch niet liever de keuze gehad om al dan niet de donor in de ogen te kijken? Goede band of niet? Vergeet niet dat kinderen graag loyaal zijn aan de ouders en deze wens niet altijd hardop zullen uitspreken. Met alle gevolgen van dien. Verder vraag ik mij ook af waarom deze vader zat te huilen. Voelt hij zich veroordeeld? Twijfelt hij nu toch? We moeten daarbij niet vergeten dat deze ouders helemaal geen keuze hadden, omdat anoniem de norm was.

Hebben deze ouders hun kinderen iets ontzegd door met een anonieme donor te hebben gewerkt? Misschien niet. Maar met alle kennis die we nu hebben zouden ouders die nu, vandaag de dag, met een anonieme donor willen werken, naar mijn mening dit nog eens goed moeten heroverwegen.

Volgens Provoost zijn de meeste ouders van donorkinderen geen vragende partij voor een wetswijziging die de anonimiteit zou afschaffen. ‘Maar door de vele discussies in de media gaan ze almaar meer twijfelen. Hoewel, twijfel is niet het goede woord. Ze maken zich zorgen over hoe hun kinderen later zullen oordelen. Zullen zij het hun ouders kwalijk nemen dat ze via een anonieme donor zijn verwekt?’

De vragen van Provoost worden hier genoemd, lijkt het, als tegenargument. In mijn ogen zijn dit zeer terechte vragen die ik alleen maar toejuich. Twijfel is niet negatief, geen ramp. Twijfel zorgt ervoor dat je overweegt, heroverweegt, alles nog eens naast elkaar zet, advies inwint, allemaal erg nuttig als je zwanger wilt worden met behulp van een donor. Discussies in de media geven de tijdgeest aan. Welke weg je gaat volgen hangt af van jouw persoonlijke keuze. Natuurlijk hoef je niet alles klakkeloos te volgen. Maar iedere toekomstige ouder kijkt verder dan zijn of haar eigen belangen. Als ouder ben je misschien geen vragende partij, maar zou dat ook voor je kind gelden?

Sociale ouders

‘Vooral sociale ouders, die geen genetische band hebben met hun kind, zijn bang dat de donor hen van hun troon zal stoten. Het is als het zwaard van Damocles dat hen boven het hoofd hangt. Ze weten dat er iemand zit aan te komen. Het is alsof ze later aan een test onderworpen worden: is hun ouderschap wel goed en warm genoeg geweest, zodat hun kind, eenmaal volwassen, de donor niet als een meerwaarde zal zien?’

Er is verschil tussen een donor en een vader. Een donor heeft in principe niet de intentie om een opvoedende rol te hebben of zelfs maar deel te hebben aan het leven van een kind, en is daar vooraf mee akkoord. De meeste donorkinderen, en trouwens ook veel adoptiekinderen zoeken geen vader of moeder. ‘Ik heb al fijne ouders’, zeggen ze dan. Ouders die openstaan voor contact van hun kind met de donor hebben daar inderdaad weleens moeite mee. Achteraf hebben zij echter zelden het gevoel ‘van de troon te zijn gestoten’. Het gezinsleven, de band tussen ouder en kind, de opvoeding, het is van een heel andere orde dan contact met een donor. Hoe mooi dat contact uiteindelijk ook kan zijn. Vergeet ook niet dat de meeste kinderen pas in of na de adolescentie dit contact zoeken. Degenen die dat doen, willen vooral meer zichzelf worden. Niet iemand anders.

Die angst van ouders is mee ingegeven door de grote klemtoon die de jongste jaren wordt gelegd op de genetica, meent Provoost. ‘We zouden er goed aan doen om het sociale en opvoedkundige aspect van ouderschap weer meer in de verf te zetten. Een warme band tussen ouder en kind, de kwaliteit van die relatie, is uiteindelijk het allerbelangrijkste. Als de wet ooit verandert, moeten we in elk geval aan de wensouders de boodschap geven: wat er ook gebeurt, jullie zijn en blijven de ouders!’

In Nederland is de wet veranderd. Natuurlijk zijn de ouders gewoon de ouders gebleven. De kinderen zijn de eersten die dat zullen beamen. Het sociale aspect en het genetische aspect kunnen naast elkaar bestaan en hoeven niet in strijd te zijn met elkaar. Het wordt pas een probleem als dat wel zo is.

Toeval wil dat vzw De Maakbare Mens net een spel online heeft gezet dat dit sociale ouderschap naar voren schuift. Het is een soort dominospel, waarbij deelnemers foto’s van ouders en kinderen te zien krijgen en de juiste ouder met het juiste kind moeten matchen. Titel van het spel: ‘De appel valt niet ver van de boom?’

Wie het speelt, zal zien dat uiterlijke schijn bedriegt en dat de appel soms wel eens uit een perenboom valt. En ook dat dit meer dan oké is.

Haram

‘Er zijn veel wegen die leiden naar een gezin’, zegt Liesbet Lauwerys van De Maak­bare Mens. ‘Hoe kinderen er gekomen zijn, is uiteindelijk niet het belangrijkste. ­Belangrijker is om samen dingen te doen, plezier te hebben en elkaar graag te zien.’

Liesbeth Lauwerys geeft hier aan wat haar hiërarchie is. Alleen kan zij, noch iemand anders, de hiërarchie van deze zaken voor een ander bepalen. In feite bagatelliseert zij hier de genetische factor en geeft zij, zo lijkt het, voorrang aan de sociale factor terwijl beide niet weggevlakt kunnen worden. De wens om te weten van wie je afstamt is een diepe behoefte die niet weg te redeneren is door het ene grondbeginsel boven het andere te verheffen.

Bij de grote gemeenschap van moslims in ons land zal die boodschap niet aanslaan, denkt ivf-arts Platteau. In zijn praktijk ziet hij veel wensouders van allochtone origine. ‘Ze zijn altijd een beetje ongerust over wie er nog in de wachtzaal zal zitten. Ze vragen van tevoren of ik ook gewone ivf-behandelingen doe. Dat stelt hen gerust. Als ze bekenden in mijn wachtzaal tegenkomen, kunnen ze altijd zeggen dat ze voor een gewone ivf-behandeling komen.’

‘Want kinderen verwekken met donor­materiaal is in hun cultuur een taboe. Het is simpelweg haram (niet in overeenstemming met de islamitische voorschriften, red.). En toch doen ze er een beroep op, omdat het voor hen ook zo belangrijk is om kinderen te hebben. Maar niemand mag het weten! Als hun geheim bekend zou ­raken, worden ze uit de gemeenschap gestoten. Het ligt bij hen echt zeer gevoelig.’

‘Daarom trof het me ook zo toen ik onlangs een imam en zijn vrouw op consultatie kreeg. Het waren verstandige mensen. Ze hadden het grondig doorgepraat. Ze vertelden me dat ze twee mogelijkheden hadden afgewogen: uit elkaar gaan, want kinderloos blijven was geen optie. Of voor donorconceptie kiezen. De man had het er zichtbaar erg moeilijk mee, maar il faisait le ­sacrifice, uit liefde voor zijn vrouw. Pijnlijk, maar ook heel mooi.’

Ik heb respect voor ieders geloofsovertuiging. Ten eerste is mij geen geloof bekend dat predikt dat familiegeheimen aan te raden zijn. Eerlijkheid is niet voor niets een groot goed binnen en buiten de sfeer van religie. Dat staat veel mensen, van welk geloof ook, uiteraard niet in de weg om veel dingen te verzwijgen. Moeten we dat als samenleving faciliteren, zeker als het om kinderen gaat? Ten tweede, het klopt dat in de Islam een kind in de eerste plaats een biologisch kind moet zijn. Dat is in ieder geval wat moslims mij vaak vertellen. Het is de bedoeling dat je je aan de voorschriften houdt. Daarvan afwijken is uiteraard een persoonlijke, zij het misschien wat dubieuze keuze. Alleen gaat het bij donorconceptie in mij ogen niet om een persoonlijke keuze, maar om een keuze voor meer belanghebbenden waarbij een persoon niet gehoord kan worden.

Nogmaals, als je vragen krijgt kun je maar beter een antwoord hebben.

 

 

Rhonald Blommenstijn

Commentaar: Wilma Potze.

Oorspronkelijk artikel:

http://www.standaard.be/cnt/dmf20160317_02188848?shareid=efc3cb833c19d65e539258599d77c1a0517f202754c91dead9c02d658260ec703704ac4893c6bfea3e09c5e663f171d1

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *